maandag 13 april 2009

Wegen naar vrijheid: waarom u op 7 juni beter 'bollekes' drinkt dan kleurt.

Dat het liberalisme een huis is met vele kamers, is een metafoor die ondertussen nagenoeg bekend zal zijn. Dat misschien niet meteen het grootste, maar wel het mooist ingerichte compartiment van dat huis – een salonkamer met dressoir in Louis XV-stijl en vergulde lambrisering – gereserveerd is voor het anarcho-kapitalisme is misschien minder gemeengoed, doch des te reëler, gezien het net de anarcho-kapitalistische (bij uitbreiding rekenen we hier ook de kritarchisten toe) variant van het liberalisme is die, zonder gebruik te maken van geparfumeerde eufemismen, de staat weet te ontmaskeren als de bron van alle vrijheidsberoving.

Maar wanneer zich de vraag stelt hoe het einddoel van een anarcho-kapitalistische filosofie – een samenlevingsorde gebaseerd op vrijwillige interactie en wederzijds respect ten aanzien van andermans middelendomein – zich dient te realiseren, blijkt ook het salon zich in tweeën te delen, en wordt er gretig met porseleinen kopjes, zilveren theelepeltjes en ander Delfts blauw om de oren gesmeten. Gezien het feit dat het huidige bestaan van de staat nog steeds een jammerlijk doch (vooralsnog) onafwendbaar gegeven is, wordt binnen libertarische en anarcho-kapitalistische middens zich vaak de vraag gesteld hoe, binnen deze constellatie, het ‘eindproduct’ – zijnde de capitulatie van de staat en de verwerving van de totale vrijheid – het best nagestreefd kan worden. Hierin zijn dan twee mogelijkheden: ofwel door de verschillende politieke vrijheden en burgerrechten optimaal te benutten en zo een ‘stapsgewijze’ totstandkoming van de (klassiek-liberale) vrijheden te bewerkstelligen (cfr. Poppers ‘piecemeal engineering’(1)), ofwel door zich radicaal te distantiëren van het politieke systeem en door middel van ideeënoverdracht het intellectuele klimaat proberen te wijzigen. Ik zal zelf een poging ondernemen een verdediging van het laatstgenoemde standpunt weer te geven.(2)

I. Een ontleding van het politiek-maatschappelijk bestel

Zoals Jürgen Habermas – die op vele vlakken behalve zijn eindconclusies best wel rake punten weet te scoren – op voortreffelijke wijze heeft proberen aan te tonen in zijn Theorie des Kommunikativen Handelns (1981), wordt een maatschappij geconstitueerd door twee operationele terreinen, namelijk de ‘leefwereld’ en het ‘systeem’. Daar waar in de leefwereld diverse actoren op basis van vrij toegankelijke dialoog en los van iedere vorm van dwang proberen tot een consensus te komen betreffende een gehele variëteit aan normatieve regels, ontbreekt iedere vorm van spontane en vrije dialoog in het ‘systeem’, waarin regels ontspruiten die – los van enige voorafgaande dialoog of consensus – gebaseerd zijn op een strategische doel-middelenrationaliteit. Echter, wanneer het systeem zich losmaakt van zijn natuurlijke bedding in de leefwereld, treedt een proces van vervreemding (!) op: de opgestelde regels en modi operandi van het systeem zijn dan niet langer meer in overeenstemming met wat in de leefwereld gebeurt (of om het met een parool te zeggen: ze vertolken niet meer wat de mensen denken). Habermas maakte jammer genoeg de fout door te stellen dat bijvoorbeeld de economie tot het systeem behoort, omdat hierin een dominante doel-middelenrationaliteit de overhand zou nemen. Dit is echter flagrant onjuist, omdat het immers in de economie (toch alleszins in het vrije marktmodel – waarnaar Habermas overigens expliciet verwijst) is waar verschillende actoren op vrije wijze en los van enige dwang overleg en discussie plegen i.v.m. verkoopprijzen, ruilwaardes,… Het zou ons echter te ver leiden hier dieper op in te gaan.

Voor de rest van ons betoog heeft de theorie van Habermas echter verstrekkende gevolgen. Immers, wat vanuit een natuurrechtelijk-filosofisch standpunt zeker als een ‘systeem’ kan beschouwd worden, is net het politieke systeem, waar – overigens ongeacht de concrete bestuursvorm (oligarchie, democratie, dictatuur, meritocratie,…) – door middel van wetgeving en het beroven van andermans middelendomein middels belastingen een complete breuk ontstaat met de leefwereld; het domein van de argumentatie-ethiek waar ieder mens als een met rede begiftigd wezen wordt beschouwd, en op die manier als gelijke deelheeft aan universele natuurrechten. In concreto betekent de breuk tussen systeem en leefwereld zoveel als een breuk tussen rechtspositivisme en natuurrecht.

Nu kan er echter tegengeworpen worden: het is toch niet juist dat het huidige (Westerse) politieke bestel als een vervreemdend systeem moet beschouwd worden? Immers, vooraleer er in de diverse parlementen, regeringsraden en intergouvernementele organisaties gestemd wordt over een nieuw stuk wetgeving, gaat hier vaak toch een heel debat vooraf? Overigens niet alleen met de betrokken parlements- en/of regeringsleden, maar met diverse actoren uit het maatschappelijk middenveld zoals vakbonden, ngo’s, drukkingsgroepen,… . En wie weet, als het werkelijk een zeer heet hangijzer betreft, kan het volk direct geraadpleegd worden middels een referendum. Kortom, waarom zou dit “systeem” dan illegitiem zijn?

Ik wil hier nu geen betoog doen, zoals dat in sommige middenstandsverenigingen het geval is, over de tanende kwaliteit van de publieke participatie, of de toenemende particratie die ervoor zorgt dat wetten, decreten en reglementen tegen een Thalys-snelheid worden aangenomen en steeds meer op worsten beginnen te gelijken (3) . Het probleem ligt echter veel dieper: de onverzoenbaarheid van een (positivistisch ingesteld) politiek systeem enerzijds en een (libertarisch/natuurrechtelijke) leefwereld anderzijds ligt gewoon in de basispremissen van beide domeinen.

Vooreerst is het hem in de politiek – als instituut dat positiefrechtelijke regels uitvaardigt – te doen om het zogenaamde algemeen belang van de maatschappij. Van Thomas Hobbes hebben we echter geleerd dat de idee van het ‘bonum commune’ slechts een dwaze maskerade is (4): vaak is datgene wat voor “het algemeen belang” verkocht wordt, in het beste geval nog ‘de som der delen’. Maar meestal zijn het net particuliere belangen die binnen de machtsstructuren van de staat worden nagestreefd. Deze verschillende particuliere belangen groeperen zich dan ondermeer in politieke partijen, die zoveel mogelijk de wensen van hun specifieke achterban proberen te verwezenlijken.(5) Wat er dan ontstaat, is een heuse koehandel van waardes, ideeën en programmapunten: coalitiepartner A mag zijn geliefkoosde maatregel x invoeren, als coalitiepartner B dan y mag doen. Bijvoorbeeld: de liberalen mogen een btw-verlaging doorvoeren, op voorwaarde dat de socialistische regeringspartners een middelenverhoging voor de sociale zekerheid kunnen afdwingen. Enzovoort, enzoverder. Maar wat zo typisch is voor de staat, is dat zij zichzelf uitsluitend weet te bestendigen door middel van diefstal, roof en dwang: zij kan slechts functioneren door andere mensen hun middelen te ontnemen en hun vrijheid te beroven. Hiermee is dan ineens het essentiële verschil aangetoond tussen argumentatie in de leefwereld enerzijds, en in het politieke systeem anderzijds: inherent aan de definitie van de politiek, die zich in allerhande staatsstructuren weet ingekapseld, is het gebruik van geweld. Hierin ligt dus een praktische contradictie besloten, want men kan onmogelijk enerzijds beweren ‘vrij’ en ‘los van enige vorm van dwang’ te argumenteren, en anderzijds toch nog dwang uitoefenen door (te dreigen met) het uitvaardigen van wetgeving en belastingen.

Bovendien ontbreekt het in het politiek systeem aan enige fenomenologische omkadering: de discussie in de leefwereld is vrij en voor ieder mens toegankelijk, net omdat de ander me er verschijnt als een wezen met de kwalitatieve essentie van mens-zijn (= principe van intersubjectieve gelijkheid). Maar in het politiek systeem ontbreekt dit kader: de toegangs- en toetredingsvoorwaarden tot de discussie kunnen willekeurig worden bepaald en veranderd (burger zijn van deze of gene staat, lidmaatschap van een partij,…), en maakt dus dat de discussie in het politiek systeem nooit (kan) gaan over universele waarden, en dus met het recht in feite weinig tot niets van doen hebben.(6)


II. Over de onmogelijkheid van het libertarisme tot politieke actie

Nu zal iedere rechtgeaarde libertariër wellicht bovenstaande schets van het politieke systeem niet kunnen of durven ontkrachten. Dus stelt zich de vraag of het voor de libertariër wel legitiem zou zijn zich op het politieke terrein te begeven: zoals reeds in het begin aangegeven, luidt mijn ondubbelzinnig antwoord hierop ‘neen’.

Het is immers dwaas te denken het machtsspel te kunnen meespelen zonder in eigen vel te zullen snijden. Het politieke bedrijf is als een dobbelspel: soms kun je met de teerlingen een hoog aantal ogen gooien; soms verlies je. Doch, de libertariër heeft geen boodschap aan een spel waarvan de uitslag onzeker is: hij verkiest – vanzelfsprekend – alles te kunnen winnen; want absolute vrijheid wordt immers niet afgekocht. Het Popperiaanse model van ‘piecemeal engineering’ is hierbij nog het meest zachtgekookt van al: wie denkt door politieke betrokkenheid bij of (bij verkiezingen) stemmen op zelfverklaarde liberale partijen (in Vlaanderen van het model VLD of Lijst Dedecker) enige zode aan de dijk zal brengen, dwaalt. Niet alleen is het zo dat de programma’s van dergelijke partijen mijlenver staan van wat een libertarische rechtstheorie inhoudt, maar zelfs wanneer we de door hen voorgestelde maatregelen als een vlaktaks zouden beschouwen als een “stap in de goede richting” (mits we de nodige utilitaire draai geven aan onze theorie…) is het dwaas te denken dat dit ook maar enige substantiële verandering oplevert: niet alleen zou zo’n verlaagde vlaktaks nog altijd simpelweg diefstal zijn, maar bovendien is het verre van uitgesloten dat bij een volgende verkiezing een andere partij zijn programma uitvoert, en het verlaagde belastingtarief tenietdoet. Met andere woorden: het Popperiaanse model dreigt reeds bij voorbaat op de klippen te lopen.

En wat als er nu eens een échte libertarische partij zou bestaan in Vlaanderen, die als enige politiek te realiseren programmapunt de afschaffing van de staatsinstellingen nastreeft? Ook dan verdient deze partij slechts weinig krediet: ten eerste is het maar weinig plausibel dat deze partij een lang leven beschoren is in het politieke systeem (zij wilt als een bacterie van binnenuit het systeem aanvreten), omdat alle “democratische” krachten (en iedere libertariër strijdt nu eenmaal tegen democratie, welk slechts een verholen dictatuur van het proletariaat is) binnen het politieke systeem deze partij zullen tegenwerken (zoals rond het Vlaams Belang ook een cordon sanitaire is gesmeed, omdat deze partij een welbepaald type van politiek systeem – de Belgische staat – wil uitschakelen). En in dat geval kan deze libertarische partij niet veel anders doen dan mee rond te draaien in de mesthoop die het politieke bestel uitmaakt, en vervalt ook haar rol slechts in die van Popperiaanse piecemael engineer.


III. Systeem versus leefwereld: naar een dialectisch libertarisme

We hebben de naam van Karl R. Popper in dit opstel al enkele keren laten vallen. Het schijnt mij echter dat een andere wetenschapsfilosoof veel interessanter kan zijn om een strategische weg naar de vrijheid uit te tekenen. Deze filosoof is niemand dan Thomas S. Kuhn, die in 1962 veel ophef veroorzaakte met zijn boek The Structure of Scientific Revolutions. Hierin werd het klassieke popperiaans-positivistische wetenschapsfilosofische idee dat wetenschap slechts geleidelijk door middel van verificatie en falsificatie evolueert aangevallen. Kuhn lanceerde hierop echter de idee van het paradigma: een bepaalde groep of school wetenschappers werkt steeds binnen een kader van theoretische vooronderstellingen, premissen en methoden (= geheel van randvoorwaarden ofte paradigma). Doch, het is steeds mogelijk dat er door andere wetenschappers – die binnen een ander paradigma opereren – kritiek wordt geleverd op het heerserende paradigma (binnen een bepaalde wetenschappelijke discipline). Kuhn stelt dan dat beide paradigma’s incommensurabel zijn: er zijn geen objectieve of paradigma-overstijgende maatstaven die kunnen aantonen welke wetenschappelijke theorie de beste is. Tot de ene groep of school wetenschappers hiaten in de theorie van de tegenpartij weet te vinden: vanaf dan wordt het ene paradigma verlaten ten aanzien van de andere.

Als historisch voorbeeld geeft Kuhn de revoluties in de astronomie van de 17de eeuw weer: tot en met Copernicus werd nog gebruik gemaakt van een paradigma, dat bestond uit theoretische vooronderstellingen die door Aristoteles en Ptolemaeus van Alexandrië werden ontwikkeld. Wegens de weinig accurate observatiemogelijkheden in de Oudheid, ontwikkelden Aristoteles en Ptolemaeus een ingewikkeld kosmologisch systeem bestaande uit diverse concentrische cirkels (dit diende voornamelijk om de retrograde beweging van de planeten te kunnen verklaren), en deze set van vooronderstellingen werd steeds maar ingewikkelder naarmate de theorieën zich, binnen hetzelfde paradigma, verder ontwikkelden. Totdat Galilei op de proppen kwam met een nieuwe theorie, gebaseerd op zijn recent ontwikkelde bewegingsleer (die op zich ook een felle verwerping van de Aristotelische fysica inhield!), werd echter het antieke model voorgoed naar de prullenmand verwezen. Vanaf toen heerste een nieuw paradigma, aldus Kuhn.

Wat kunnen we hier nu uit leren? Vooreerst schetst Kuhn een veeleer dialectisch model van de wetenschap. Verre van een obscurantistische, deterministische dialectiek met vooraf gegeven finale doelen te zijn (zoals Hegel en Marx voorstelden), poneert Kuhn een contingente dialectiek waarbij de eindresultaten zeker verre van op voorhand gegeven zijn. Een bepaald paradigma dat momenteel nu overheerst, zal binnen een aantal jaar allicht weer verdwijnen, maar wat dit dan concreet gaat verworden, kan niemand voorspellen.

In de rechtstheorie kan eenzelfde dialectisch model evenzeer worden teweeggebracht. Heden ten dage staan twee paradigma’s lijnrecht tegenover elkaar: enerzijds dat van het rechtspositivisme, dat een geïnstitutionaliseerd systeem vooronderstelt welke zich het alleenrecht voorbehoudt om “het recht” onder de vorm van dikke wetboeken te produceren; en anderzijds het paradigma van het libertarische natuurrecht dat de klemtoon legt op de mens als redelijk wezen dat zich in een vrije (fenomenologische) leefwereld bevindt, en als waarheidszoekend individu ook de onvervreemdbare natuurrechten, middels de rede, weet te vinden. Tussen deze twee paradigma’s zal de intellectuele strijd plaatsvinden, en het is dan ook van het grootste belang dat zij die zich libertariër noemen, zich onvoorwaardelijk achter de ideeën van de leefwereld scharen, en dan ook van hieruit proberen de nieuwe paradigmawending te doen voltrekken.

De leefwereld is een domein dat nog verre van verloren is, hoewel sterk aangetast door de negatieve invloeden van het politiek-geïnstitutionaliseerde systeem. Zij vormt het geheel van alle vrije interacties tussen individuen, dat zich kristaliseert in het ontstaan van verenigingen, onderzoeksinstellingen, scholen (niet-gesubsidieerd), clubs,... Het is hierin dat het vrije woord van het libertarisme met luide stem vertolkt dient te worden door middel van educatie, lezingen, publicaties, ja, zelfs militante betogingen, om zo een nieuwe wind door de ideeënwereld (gelieve deze term niet Platoons op te vatten...) te blazen; want het zijn tenslotte menselijke ideeën, en zij alleen, die een nieuwe paradigmaverschuiving kunnen veroorzaken.


IV. Conclusie: wat te doen op 7 juni

Uit het voorgaande kan dus een tamelijk negatief beeld opgemaakt worden over de mogelijkheid van libertariërs om over te gaan tot politieke actie. Ik pretendeer hier zeker niet een pauselijke encycliek uit te vaardigen die zegt wat u moet doen in het stemhokje. Toch is ook het inkleuren van een bolletje op het stemformulier (of het elektronisch aanvinken ervan) steeds een vorm van collaboratie met de politieke kaste: hoe je het ook bekijkt, een stem op een politieke partij of voor een bepaalde politicus is in feite een impliciete goedkeuring van het paradigma van het rechtspositivistische discours; het paradigma van de uitbuiting.

Voor zij die zich, als trouwe libertariër, toch een beetje verweesd voelen dat zij principieel niet mogen meedoen aan deze electorale wedstrijd bollekes kleuren, kan ik alleen maar de raad geven zich die zondagnamiddag naar een zonnig terrasje ergens tussen de Grote Markt en de Groenplaats in Antwerpen: bollekes genoeg; geserveerd in een halfrond glas met een schuimende kraag. Iets waar geen enkele libertariër, en allerminst ondergetekende, iets op kan tegenhebben.


Noten:

(1) Zie Popper, Karl R., The Open Society and its Enemies: the spell of Plato (vol. I), London: Routledge, 1945, chapter IX

(2) Het is echter spijtig om vast te stellen dat een nochtans briljant libertariër als Murray Rothbard de complete onverzoenbaarheid van libertarisme en politieke actie niet inzag. Zie hiervoor zijn For a New Liberty, New York: McMillan Publishing, 1973, chapter 15. Een mijns inziens correcte inschatting van het politiek-maatschappelijk bestel werd gegeven door Frank van Dun: On The Way to the Voting Booth, september 2006, http://users.ugent.be/~frvandun/Texts/Articles/FVD-Guttman.pdf .

(3) Deze vergelijking verwijst naar een beroemde uitspraak van de Duitse kanselier Otto von Bismarck (1815-1898): “Van twee dingen kun je beter niet weten hoe ze werden gemaakt: worst en wetten.”

(4) Hobbes, Thomas; Leviathan, 1651, chapter XVII

(5) Op zich is een politieke partij natuurlijk ook al een abstractie van de verschillende, hoogst particuliere belangen die het militanten- en kiezerskorps van die partij vormt.

(6) Met uitzondering van de grote fictie over de “universele mensenrechten” , zoals verkondigd door de Verenigde Naties. In werkelijkheid zijn ook dit slechts hersenspinsels van politieke machthebbers, en dient er dus ook steeds dwang uitgeoefend te worden om deze rechten uitgevoerd te worden (bv. de hele resem sociaal-economische rechten die in het U.V.R.M. opgesomd staan). Over de fictie van (positiefrechtelijk bepaalde) universele mensenrechten, zie Van Dun, Frank; De Utopie van de Mensenrechten, april 2003, http://rothbard.be/artikels/74-de-utopie-van-de-mensenrechten